Met in mijn hoofd de evangelielezing van komende zondag hoor ik op het nieuws het voorstel voor nieuwe asielwetgeving. Veel daarvan hebben we al eerder gehoord, maar nieuw is het voorstel om hulp bieden aan een vluchteling zonder vergunning strafbaar te stellen.
Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot het Bijbelse gebod “heb God lief en uw naaste als u zelf” waarover het komende zondag gaat?
In de – voor velen bekende – parabel van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10, 25-37) vertelt Jezus dat je naaste liefhebben betekent dat je met medelijden, met compassie omziet naar de mens in nood.
Er bestaat voor Jezus geen ‘vreemde mens’.
Degene die we voor ons hebben en die onze hulp het meeste nodig heeft, is telkens onze naaste. Of we hem kennen of niet, mogen of niet, of hij hulp moreel waardig is of niet, of hij een plaatsgenoot is, een statushouder of een vluchteling zonder verblijfsvergunning.
De Samaritaanse man uit de parabel heeft dit begrepen. Hij is het die met een “warm hart” de Joodse man die in nood is te hulp komt. Eigenlijk kon je dat niet van hem verwachten, omdat er tussen de Joodse en Samaritaanse gemeenschap een zekere spanning bestond. Maar juist hij vervult het Bijbelse gebod, waar twee vrome Joden wegkijken van de situatie.
Dat deze oude, maar zo actuele woorden ieder die een mens in nood bijstaat mogen bemoedigen, in het bijzonder ieder die met compassie omziet naar de mens die er niet mag zijn.
José van den Bosch-van Os, pastoraal werkster
