Wij gebruiken alleen analytische cookies (voor het bijhouden van bezoekersaantallen) en cookies voor het tonen van ingevoegde youtube-video's en andere externe content. Wilt u een optimale ervaring klik dan op "Ik ga akkoord"
In het evangelie van komende zondag (Johannes 21, 1-14) horen we hoe de leerlingen van Jezus – zeven in getal – midden in de nacht in een bootje zitten, dobberend op het meer, en niets vangen.
Beroerder kun je er in de Bijbel niet aan toe zijn. In het donker zijn, dat is bij Johannes in de wereld zijn van het niet-geloven; niet weten hoe verder te gaan. Op het meer zijn kun je vertalen met geen vaste grond onder je voeten hebben. Het fundament van je leven is weggeslagen. En niets vangen? Je leven heeft zijn zin verloren.
Het Paasfeest is voorbij en de leerlingen pakken hun oude beroep weer op, alsof er niets gebeurd is. Zoals ook wij onaangedaan kunnen zijn. We zijn naar de Paaswake geweest, op tweede Paasdag naar de meubelboulevard, en eieren wezen zoeken. Maar we zijn er niet anders van geworden. Het moet ons nog gaan dagen, waar dat Paasfeest eigenlijk over ging.
In de ochtendschemering overkomt de leerlingen een vraag van gene zijde.
Het is een vraag bij God vandaan.
Iemand, een situatie, stelt je de vraag die je nodig had.
En je vraagt je af: Waar ben ik eigenlijk mee bezig?
Is dit wat ik wil?
Wil ik zo verder of zal ik het over een andere boeg gooien?
En dan komt er van gene zijde ook nog een opdracht om alsnog je netten uit te
werpen en het eens op een andere manier te proberen.
En zo ontstaat geloof of vertrouwen;
omdat mensen een beroep op je doen;
omdat mensen jou laten weten: ‘Ik heb jou nodig!’