Wij gebruiken alleen analytische cookies (voor het bijhouden van bezoekersaantallen) en cookies voor het tonen van ingevoegde youtube-video's en andere externe content. Wilt u een optimale ervaring klik dan op "Ik ga akkoord"
Bij Jesaja 66,10–14c (eerste lezing zondag 6 juli)
In een wereld waar we vaak gewend zijn om over God te spreken als Vader, klinkt de eerste lezing van zondag 6 juli uit Jesaja 66 verrassend anders. Daar wordt God namelijk in vrouwelijke termen voorgesteld: als een moeder die haar kind voedt, troost en op schoot neemt. “Jullie zullen drinken, gedragen worden op de heup, vertroeteld op haar schoot” – het zijn beelden van diepe zorg en nabijheid.
Voor wie vertrouwd is met het geloof, is dit een uitnodiging om onze beelden van God te verbreden. God is niet alleen de vaderfiguur uit onze gebeden, maar ook een bron van tederheid en troost, die we mogen vergelijken met een moeder. Dat beeld kan bijzonder troostrijk zijn, zeker in tijden van verlies, onzekerheid of verwarring.
Voor mensen die niet (meer) vertrouwd zijn met geloofstaal, biedt deze tekst iets universeels: het verlangen naar geborgenheid. Iedereen kent momenten waarop je zou willen dat iemand je vasthoudt, je verdriet ziet, je weer tot rust brengt. Jesaja schildert precies zo'n ervaring – in het groot. Hij zegt: zo is het als je je verbonden weet met iets dat groter is dan jijzelf, iets wat je draagt, voedt en bij je blijft, zoals een moeder bij haar kind.
Of je nu gelooft of zoekt, of beide, deze oude woorden blijven spreken. Ze zeggen: er is een liefde in de wereld die lijkt op moederliefde – zacht, sterk en dichtbij. En daar mag je je aan toevertrouwen.